Mijn zoon
Mijn zoon zit in een stoel met wieltjes. Boven zijn mooie gezicht danst een enorme krullenbol. Hij draagt een brilletje dat zijn bruine ogen groter en verbaasder maakt.
Ik snijd zijn boterham met jam in kleine stukjes. Die prik ik op zijn vorkje en houd dat voor zijn neus. Soms duurt het even, maar meestal pakt hij het vorkje met zijn rechterhand en brengt het naar zijn mond. Hij hapt het brood ervan af en begint te kauwen.
Soms moet hij lachen om een geluid dat ik al lang niet meer hoor. Hij wel.
Wat hij ook kan: na het tandenpoetsen voor het slapengaan graait hij nogmaals naar de tandenborstel. Hij houdt van gerasp in zijn mond. Steekt hij per ongeluk de achterkant van de tandenborstel in zijn mond, dan weet hij die met twee handen om te draaien.
Hij heeft altijd een uitstekend humeur.
Zalf
Meneer heeft het zitten ontdekt. Heel lang was zijn spierspanning daarvoor niet toereikend. Maar hij wordt steeds sterker. Leg hem neer op zijn machtige hoog-laag-bed en binnen de kortste keren komt hij overeind.
In de tuin van het Gemeentemuseum staat sinds mensenheugenis een lief bronzen beeld. Een kleine jongen die gekromd voorovergebogen zit en speelt met een eend. Er is foto uit een zwart-witte zomer waarop ik als kleutertje bij het beeld zit.
Nu is dat beeldje mijn zoon. Maar hij is niet gestold in brons. Vanuit zijn nieuwe positie overziet hij de situatie. Zijn oogjes zien, zijn handjes graaien. Een pak billendoekjes wordt zijn prooi. En uiteraard moet alles worden geproefd.
Laatst was ik vergeten de pot met sudocreme bij het voeteneind weg te halen. Ik hoorde hem enthousiast kraaien.
Toen ik ging kijken lag hij tevreden te glimlachen. Wit geverfde handjes. En een ringbaard van zalf.
Hofie
Soms, als ik na een vrolijke worsteling onze man in slaaponesie en slaapzakje heb weten te krijgen en hij me vanuit de diepte van zijn hoog-laagbed ligt aan te staren, dan zie ik het gezicht van mijn zus. Wangetjes, glimlach, haar blauwe ogen voor even liefbruin. Ik zie ook mijn eigen jongenshoofd, of hofie, zoals wij dat noemden.
Nu het moment steeds dichterbij komt waarop de zorg te zwaar wordt en er verder moet worden gekeken dan het ouderlijk huis, dien ik me te vermannen. Dat lukt op dit soort momenten moeilijk. Ook al omdat ik de laatste van ons vierkoppige gezin ben en Daniël mijn laatst overgebleven zeer nabije bloedverwant is.
Het liefst zorg ik tot het eind der tijden voor hem. Maar dat zou dan vooral mijn eind der tijden worden. En dat is voor hem ook niet goed.
Ik kus zijn hofie.
Hij lacht knorrend en draait zich op zijn zij.